De VILLE de BRUXELLES
0 Comments

“Pour qui ils se prennent, ces Flamands ?”

“Pour qui ils se prennent, ces Flamands ?”

Eigenaardig genoeg is het vooral in verkiezingsperiodes dat het onderwerp “Vlamingenhaat” of “Walenhaat” weer volop aan bod komt in gesprekken onder Vrienden. Tussen de Gemeentelijke, die nog moeten komen, en de Federale, die voorbij zijn, praten we meer dan anders over de Gemeenschappen en de Steden. En, ’t is weer van dat …

Bij mij brengt dat dan ook weer enkele anecdotes uit mijn loopbaan aan de Ville de Bruxelles naar boven. Op vergaderingen gebeurde er altijd wel “iets” dat tegen de borst stootte.

Pour qui y’s’prennent, ceux-là ?

Zo was er die vergadering tijdens de lunch, waarbij een commissaris plotseling zei “Pour qui y’s’ prennent, ces Flamands ?”. Gezien ik gedurende de hele bijeenkomst alleen Frans had gesproken wist hij niet dat er een Nederlandstalige collega uit de Service de la Jeunesse rechtover hem zat.
Ik vroeg hem “Tu as des problèmes avec des Flamands?”
Hij was de verantwoordelijke commissaris voor de veiligheid op straatwerven.
Het zat hem dwars dat er op de signalisatie borden op een van die werven “TOEGANG VERBODEN – ACCES INTERDIT” stond. Waarop mijn vraag volgde: “Quel est le problème? Le texte est quand même dans les deux langues …” Zijn antwoord: “Oui, mais le Flamand d’abord! Pour qui y s’prennent ceux-là?”
Vrienden aan wie ik mijn reactie daarop vertel moeten altijd eens goed lachen.
Al toont het iets dat eigenlijk fundamenteel fout zit.
“J’ai une solution pour ton problème: si tu mettais le panneau à l’envers, tu aurais le Français au dessus et le Néerlandais en dessous … Wat denk je daarvan? … Je suis Flamand, ça te dérange?”
Dan plots sprak hij in ’t Brussels Vloms: “mo neije, mo ’t ès altaaid ’t aaigeste mettei Vloeminge”

 

C’est ça que vous voulez dire, Monsieur Vandenbergh ?

Op een andere vergadering, met het hele bestuur van het Departement Sport-Culture-Jeunesse, gebeurde er iets minder grappigs, maar zeker niet minder betekenisvol als het over de “taalgevoeligheden” gaat.
Al is de regel aan de Ville de Bruxelles, dat iedereen die het woord neemt, dat in zijn eigen moedertaal mag/kan doen,  sprak ik toch altijd Frans tijdens dergelijke vergaderingen. Anders moest je sowieso altijd van alles vertalen, voor diegenen die evengoed de taalpremie trokken, maar toch weinig uit de voeten konden met het Nederlands. En dat was toch alleen maar tijdverlies. Op die vergaderingen … die toch altijd al veel te lang duurden … met veel blabla …
Léon Zylbergeld was Docteur en Philosophie et Lettres (ULB), Directeur Général du Département Culture de la Ville de Bruxelles, Professeur à l’Université Libre de Bruxelles. Zijn adjunct-directeur had geen universitair diploma, maar was door de partij voorbestemd om Léon op te volgen. Ik had altijd al het gevoel dat dit een soort beloning moest zijn, omdat hij erin geslaagd was van de politici “uit de wind” te houden bij het Heizel drama (29 mei 1985). Maar goed: hij was wel heel goed tweetalig.
Zoals dat nog wel eens gebeurt, voelt “een meerdere”, soms de neiging om met plezier “een mindere” met een hoger diploma voor iedereen te kleineren, als hij daar de kans toe ziet.
En zo gebeurde het volgende …
Ik weet niet meer welk woord ik juist in het Frans had uitgesproken, toen hij voor iedereen de vraag stelde: “C’est ça que vous voulez dire, Monsieur Vandenbergh?”
Ik schakelde onmiddellijk over naar het Nederlands om mijn betoog, dat ik in het Frans begonnen was, gewoon verder te zetten. Zonder te reageren op zijn “aanval”. Gedurende de rest van de vergadering sprak ik alleen nog mijn moedertaal. Hij wou dan laten zien hoe goed tweetalig hij was … Bij elke fout die hij in het Nederlands maakte, deed ik altijd alsof ik “iets niet kon slikken”: ik kuchte, maar sprak gewoon verder, in het Nederlands, over het onderwerp waar we over bezig waren …
Ik herinner mij dat ik nogal veel gekucht heb en dat mijn collega’s snel door hadden welke boodschap ik daarmee wou overbrengen …

Ahlala …

Pour qui y’s’prennent, ces Flamands

 

0