De VILLE de BRUXELLES
0 Comments

“Maint’nant que tu peux plus m’baiser, tu m’vires”

Les Tribulations de Monsieur Albert de la Montagne

“Maint’nant que tu peux plus m’baiser,
tu m’vires”

Op een dag, ik zat in mijn bureau op het Willemsplein te Laken, op het tussenverdiep en ik was in gesprek met iemand aan de telefoon, toen ik plots opgeschrikt werd door gebulder en getier in de traphal.  Onze collega, Lucette, schreeuwde uit volle borst, zodat iedereen het goed kon horen: “Maint’nant qu’tu peux plus m’baiser, tu m’vires”.  Ik verontschuldigde mij vlug bij de persoon aan de andere kant van de lijn met een smoesje “dat er een ongeluk gebeurd was in de gang en dat de persoon die van de trappen gedonderd was beneden lag te gillen en dat ik wel zou terugbellen, maar dat ik eerst ging zien of ik niet kon helpen”.

Ik heb altijd met mijn deuren open gewerkt en in dit geval was dat even schrikken.  Ik zag de van razernij brullende Lucette de trap af strompelen met een kruk – ze was wel degelijk van de trap gevallen (of gegooid ?), maar niet vandaag – en tieren en roepen als een viswijf.  Achter haar slofte onze beduusde baas met haar mee tot ze de deur uit was en hij even op adem kon komen.  Hij kwam met het gezicht van een pas gestraft klein kind terug naar boven en keek even mijn richting uit met de blik van een geslagen hond.  Ik vertelde hem dat ik iemand aan de telefoon had, maar dat ik het gesprek vlug had afgerond en de telefoon neergelegd.  Daarna vroeg ik hem: “Est-ce qu’on pourrait une fois se parler ‘entre hommes’, pas comme patron et sousfiffre ?”  “Demain matin, je viens dans ton bureau”, klonk het verveeld.  Weg was hij, bijna letterlijk met zijn staart tussen zijn benen.

’s Anderendaags kwam hij nogal vroeg in de morgen mijn bureau binnen gestapt.  Hij leek iets minder beduusd, maar toch nogal onzeker.  Achteraf bekeken geloof ik dat hij een beetje ongerust was over het verloop van ons gesprek.  Misschien terecht, want ik was wel goed voorbereid.  Dit kon ik niet laten voorbijgaan.
Ik ging van wal: “Je sais que tu vas toujours te plaindre à mon sujet chez le directeur du Service du Personnel et que tu lui dis que je me mêle de ta vie privée, mais si tu venais un peu moins la foutre sous mon nez constamment … ”
“Comment ?”, was het enige wat hij kon uitbrengen.
“Quand je commençais à la Ville, je ne m’imaginais pas que j’allais devoir remonter le moral de ‘Mieke Pistolei’ qui venait pleurer dans mon bureau parce que tu l’avais insultée devant tout le monde”. “C’est qui ça, ‘Mieke Pistolei’ ?”  “C’est comme ça qu’Annie et moi on appelait Madame Beulens, van ‘De Bekkeraa van Stroembeik’, ça te dis rien ?”  “Elle s’est occupée de l‘éducation de tes fils pendant que toi tu passais ton temps dans les bistrots où je devais venir te chercher lorsque quelqu’un te demandait pour le travail et puis tu l’engueules comme du pus devant tout le monde et alors elle venait pleurer chez nous, dans notre bureau.  Moi je n’avais pas demandé moi, de m’occuper de ta vie privée …  J’étais à peine une semaine ou deux à la Ville.”
“Et puis, quelques années plus tard on embauche une dactylo au Service de la Jeunesse … et voilà qu’elle devient ta copine … d’accord, vous étiez tous les deux libres et je ne dois pas me mêler de ça … mais quand tout à coup elle prend des allures de ‘Directrice’, là, c’est pas moi qui m’occupes de ta vie privée, c’est elle qui s’occupe de moi”.
Er kwam geen gebenedijd woord meer uit.  En dan kwam ik met de genadeslag:
“Entre temps tu vas chercher une pute dans un bordel, tu en fais une animatrice et tu la baises quand tu veux … et puis elle vient nous raconter les saloperies que tu fais avec elle … encore une fois, je n’ai pas demandé moi, de m’occuper de ta vie privée … tu sais pas aller jouer ailleurs avec ta queue ?”
Ik dacht dat hij ging opstaan en weglopen met slaande deuren, maar in de plaats daarvan trachtte hij dit laatste nog goed te praten : “J’ai fais ça pour la sauver”.
Ik moest me inhouden van lachen en zei “à mon avis, ça c’est une faute de frappe …
pour la sauter tu veux dire ?”

2
De VILLE de BRUXELLES
0 Comments

1976-2007 … Verhuizen Zonder Vandergoten … Part 1

Zonder Vandergoten

Je houdt het niet voor mogelijk …
maar het aantal keer dat ik van bureau ben verhuisd toen ik aan de Stad Brussel werkte overtreft de meest wilde schattingen. Dat was alleszins ook niet bevorderlijk om een efficiënte dienst aan de bevolking te bieden. Maar ja, je moet je dan ook afvragen: “Is dat ooit een bezorgdheid geweest van het Brussels bestuur in het bijzonder en van onze Belgische en Vlaamse overheden in het algemeen ?”

Mijn eerste bureautje aan de Stad Brussel

Mijn eerste stappen aan de Ville de Bruxelles zette ik in een klein maar fijn lokaaltje op het nummer 11 van de St.-Katelijnestraat, la Rue Sainte-Catherine. Ik deelde daar toen een sfeervol bureautje, met houten lambrisering, en visgraten parket, met één vrouwelijke collega.

Ons bureau bevond zich op de eerste verdieping, rechtover de plaatselijke afdeling van de arbeidsbemiddeling. Dagelijks stonden honderden mannen en tientallen vrouwen daar file te doen om hun “dopperskaart” te laten afstempelen: dat was toen nog verplicht voor werkzoekers. Ze werden er in de gaten gehouden door een politieman in uniform en soms stond er ook een agent in burger, met stempelkaart en al, gewoon mee in de rij, omdat die daar “iets” op het spoor was. Ik herinner me dat er eens een undercoveragent in de file stond, die ik kende van op BROSELLA. Toen waren er nog jaarlijks twee agenten in burger van dienst op het festival: één van “la brigade anti-stup” en één van “la brigade anti- pickpocket”. Dat heeft wel af en toe positieve resultaten gegeven, maar daarover zal ik het later misschien nog wel eens hebben. Na het fameuze Octopusakkoord (7 december 1998) was die samenwerking afgelopen. Met de “gefusioneerde” politie was er geen contact meer, niet met de jeugddienst en niet met de dienst cultuur. De agent in burger in de doppers file maakte me in niet mis te verstane lichaamstaal duidelijk dat ik “hem niet kende”. Ik begroette hem dus niet, die dag …
Later vertelde hij me dat hij in die file een bende autodieven had kunnen klissen.

Er waren ook wel eens van die luidruchtige ambetante kadeekes die aan hun nieuwsgierigheid niet konden weerstaan en onze deur openduwden om eens te kijken of er daar niet iets interessanters te beleven viel dan in die rij aan te schuiven. Geen moeder die eraan dacht om hen te berispen. Nu ja, op ontdekking gaan in de grote wereld, we hebben het allemaal wel gedaan, veronderstel ik. Over het algemeen was het niet eens echt storend: als het kind zag dat er daar iemand zat, ging het vlug lopen.

De Jeugddienst van de Stad Brussel bestond toen uit drie ambtenaren: 3 !!!.
Onze “baas”, de Conseiller à la Jeunesse, had zijn bureau een verdieping hoger, net boven ons: iets groter dan het onze, met mooie eiken meubels, een glazen asbak met bijhorend sigarenkistje en … een ijskast.
Hij was er omzeggens alleen ’s morgens, maar ook dat was geen zekerheid. In de namiddag was er veel kans dat je hem kon vinden in een van de herbergen in de buurt, waar hij samen met een paar collega’s van andere diensten van de Ville de Bruxelles “in vergadering” was. Ik ben hem dikwijls genoeg moeten gaan zoeken, wat niet altijd eenvoudig was, want ze veranderden regelmatig eens van tent, na de een of andere ruzie met de herbergier omwille van onbetaalde “poef”.

Helemaal aan de andere kant van het gebouw was er ook nog een magazijn waar de Jeugddienst “pedagogisch materiaal” stockeerde voor de speelpleinwerking. Het bevond zich naast een in onbruik geraakte, prachtige zaal, vlak achter de oude Sint-Katelijne kerktoren.
Die zaal had nog gediend als refter voor het personeel van de vroegere stedelijke waterdienst. Na de speelpleinen was het er een rommel van jewelste, want de hoofdmonitoren waren allemaal zo bekaf aan het eind van een hele maand met kinderen spelen, dat het er niet meer bij kon om het materiaal in goede orde terug op zijn plaats leggen.

Mijn eerste verhuis

Mijn eerste verhuis was van zeer korte duur. We kregen een bureautje op de achtste verdieping in het onlangs verlaten Administratief Centrum aan de Anspachlaan. Daar zaten alle collega’s van de toen pas opgerichte Dienst Openbaar Onderwijs, Schone Kunsten èn Jeugd. De Adviseur voor de Jeugd bleef in zijn vertrouwde biotoop: de buurt van de Vismarkt, de Oude Graanmarkt en de Vlaamse Steenweg. Daar waren de cafeetjes waar hij graag vertoefde.

Al het personeel van de Stad Brussel werkt nu in het nieuwe “Brucity” gebouw : het nieuwe Administratief Centrum  opende zijn deuren op maandag 12 december 2022. Zelfs de kabinetten van de schepenen verhuisden naar daar en verlieten het stadhuis op de schoonste Grote Markt van België.
Inwoners van Brussel kunnen nu voor administratieve zaken terecht in de Hallenstraat 4 – 1000 Brussel.

Mijn tweede verhuis

Er was toen een strijd “om leven en dood” aan de gang tussen de Directeur van de sectie Schone Kunsten en Jeugd en de Adviseur voor de Jeugd, die hoopte dat zijn “deel van de sectie” een afzonderlijke dienst zou worden, zodat hij er de functie van directeur kon krijgen. De Adviseur was blijkbaar weer aan de winnende hand. Daarom moest ik terug naar de Sint-Katelijnestraat 11.

Ik werd in dat “spelletje” heen en weer geslingerd tussen de “Administratie” en de “Animatie”.
Mijn toen nog enige collega was van de dienst Sociale Zaken en Sport overgeheveld naar Schone Kunsten en Jeugd: zij kreeg een vaste stek – voorlopig toch – in de Anspachlaan.
Van mij werd verwacht dat ik zou meewerken aan het ontstaan van die afzonderlijke Jeugddienst. Alleen werd mij daar niets van verteld, want mijnheer de Adviseur voor de Jeugd was bang dat ik bij de eerste de beste gelegenheid “zijn plaats” zou willen innemen. Wist ik veel. Ik stond daar niet bij stil, was te naïef om daar allemaal aan te denken, was vooral bezig met wat ik zoal allemaal kon doen om de jongeren een interessante vrijetijdsbesteding aan te bieden. Ik had tenslotte voor deze job gekozen omdat ik dacht dat ik daar iets kon doen om de jeugd te helpen in deze steeds ingewikkelder wordende maatschappij. Terwijl hij er zich blijkbaar ongerust over maakte dat ik feitelijk over heel wat meer troeven beschikte om zijn plaats in de hiërarchie van een eventuele autonome Jeugddienst op te eisen. Hij had een diploma van onderwijzer, specialisatie lichamelijke oefening. Hij was eigenlijk aangesteld in een school, maar werd daar weggehaald omwille van “grensoverschrijdend gedrag”, zoals men dat nu zou noemen. Er waren namelijk klachten van ouders over handtastelijkheden in de kleedkamers van de turnzaal. Als “beloning” gaf men hem de opdracht om die Jeugddienst op te richten waar men van in 1965 op Europees niveau al over sprak, maar waar in 1975 nog steeds niets van gekomen was.

Mijn derde verhuis

De volgende verhuis ging richting Keizerinnelaan: op de vierde verdieping van het gebouw van de Bank van Breda, schuin tegenover de kathedraal van Sint Michiels en Sint Goedele, werd de afdeling Inspectie van de Service de l’Enseignement, samen met Schone Kunsten en Jeugd samengebracht.
De inspecteurs van het lager onderwijs van de Stad Brussel hadden hun bureaus links als je uit de lift stapte. Het administratief personeel van de Service des Beaux Arts et de la Jeunesse hadden hun bureaus aan de kant van de gang.
Blijkbaar had de Directeur van die administratie het pleit weer gewonnen bij de Directeur-Generaal en kon de Adviseur het niet Verhelpen (opgepast voor de woord-speling) dat ik, toen nog de enige animator van de Jeugddienst, een bureau moest krijgen bij de administratie. Door die interne strijd tussen Administratie en Animatie van de Jeugddienst moest ik echter al spoedig weer naar de St.-Katelijnestraat 11, want de ‘Jeugdanimatie’ moest zogezegd gescheiden worden van de Administratie van de Dienst. Dat was toch het argument dat werd gebruikt om dit te bewerkstelligen. Ondertussen weten we wel beter.

Mijn vierde verhuis

Terug naar de Sint-Katelijnestraat …

Ik weet nog dat ik een tekst op mijn deur had geplakt:
“Retour rue Ste. Catherine. Si ton chemin passe par le ‘start’, tu touches 4.000 francs”.
“T’as un humour qui plaît pas à tout le monde” was de reactie van mijn baas van de Jeugdanimatie. Hij had blijkbaar nog niet door dat ik hun “spelletje” wel door had.

Daarna bleef het een tijdje rustig op verhuisgebied …

Ik zat daar maanden helemaal alleen in mijn bureautje in de Sint-Katelijnestraat … als ik niet in buitendienst was, “service extérieur”. De conciërge kwam heel af en toe eens met een stofvod langs en met een dweil rond mijn bureau laveerde ze ook tussendoor wel eens: “een natte vod is niet gezond voor parket” zei ze, als ik haar daarover aansprak …

Op een dag kwam de Adviseur in spe me iemand voorstellen die blijkbaar mijn nieuwe en voorlopig enige collega van de Jeugdanimatie zou worden. “Voici ton nouveau collègue, Alain Bruelemans, Animateur Audio-Visuel”. Dat was dus de functie van mijn nieuwe collega, want al had hij een diploma van onderwijzer, hij had voordien vooral in de privé voor de chansonnier Philippe Lafontaine gewerkt en ook voor Lou Deprijck (van de Hollywood Bananas). We schoten onmiddellijk zeer goed met elkaar op. Hij had blijkbaar ook “un humour qui ne plait pas à tout le monde”, zoals mijn baas al eens tegen me zei.

We kregen een automatisch antwoordapparaat ter beschikking, waar we een boodschap op ingesproken hadden voor als we “op buitendienst” gingen :
“Nous ne sommes pas absents … nous sommes présents ailleurs”

Alain Bruelemans et moi
sont devenu deZamis pour toujours … Vrienden Voor Het Leven.

vijfde verhuis … zesde verhuis … zevende verhuis …

wordt vervolgd

4
De VILLE de BRUXELLES
0 Comments

1998 – SKY WALKINSTIK – Man Alone

SKY WALKINSTIK Man Alone

We vliegen even terug naar 24 augustus 1998

Het was een waar genoegen en een privilege van toen met deze Noord-Amerikaanse Indiaan naar het speelplein in Beersel te gaan om de Brusselse kinderen in contact te brengen met een èchte Indiaan, een Native North-American Indian.
Hij heeft hen ook heel wat kunnen vertellen. Zelfs al was hijzelf bijna helemaal doof.

Enkele weken eerder belandde de bloemiste van het bloemenwinkeltje in Zemst met hem bij ons thuis. Helemaal onverwachts. Om mij te vragen of ik haar niet kon helpen om voor hem wat lucratieve activiteiten te vinden, samen met de VZW “Brotherhood” uit Aarschot.
Toen hij, gezeten in de sofa, begon te vertellen wie hij was, waar hij vandaan kwam en wat hij zoal allemaal al had meegemaakt, hing ik aan zijn lippen …
en hij aan de mijne, want hij luisterde met zijn ogen. In het “liplezen” was hij even sterk als in het fluitspelen. Fluiten bouwen deed hij ook. En wel op de traditionele methode.
Hij gaf me ook een cassette met een live opname van blues muziek.
Ik was “verkocht” !

Maar wat we bij de kinderen op het speelplein in Beersel deden, was helemaal iets anders.

“Dat is geen echte Indiaan” zeiden sommige kinderen, “want hij is niet te paard en heeft geen vogelveren op zijn hoofd”. Toen ik dat voor hem vertaalde, moest hij eerst lachen vooraleer hij de kinderen uitlegde “I’m not a Hollywood Indian” en dat hij opgegroeid was in een bosrijk deel van Amerika en dat het niet aangewezen was om met veren op je hoofd onder de bomen door te rijden op een paard.

Dat ze hem niet voor echt namen omdat zijn “Squaw” niet meegekomen was, vond hij minder aangenaam. Hij legde de kinderen uit dat ze dat woord beter niet meer gebruiken omdat het een belediging is naar Indiaanse vrouwen toe: het komt zowat overeen met “hoer”. Het waren allemaal kinderen tussen de 10 en 12 jaar … en het werd hen allemaal vergeven.

Biografie

Op 5-jarige leeftijd begon Sky zijn muzikale opleiding op een oude vleugelpiano onder begeleiding van zijn overgrootmoeder. Ze leerde hem klassieke muziek en liturgische gezangen, maar ook Indiaanse fluitliederen en melodieën, en als volwassene breidde Sky dit repertoire uit met folk en blues.
Nadat hij had gestudeerd en gewerkt met onder andere Sam “Lightning” HOPKINS, “Mississippi” John Hurt en Jesse FULLER, concentreerde Sky zich tijdens zijn vroege carrière op folk- en bluesmuziek. In de jaren 1950 en 1960 verdiende hij de kost door met zijn muziek over de hele wereld te toeren. In 1969, kort na zijn laatste publieke optreden in de “Drinking Gourd” in San Francisco, kreeg Sky een ernstig traumatisch ongeluk waardoor hij bijna volledig doof werd.

In 1989, na 20 jaar van muzikale stilte en lijden, herontdekte Sky een oud deel van zijn muzikale erfgoed, de betoverende muziek van de Indiaanse fluit. Ter nagedachtenis aan zijn lessen en zijn voorouders begon hij fluiten te maken op de traditionele manier en deze heilige instrumenten, de muziek van het hart, te bespelen. De magische resonantie van dit traditionele instrument begon de spirituele leegte, veroorzaakt door zijn doofheid, te helen. Dit jaar markeerde een nieuw begin toen Sky terugkeerde op het podium en het Napa Valley Folk Festival opende met de prachtige hymne “Zuni Sunrise”. Drie jaar later, in 1992, kreeg Sky op hetzelfde festival een unieke staande ovatie van het publiek dat zijn optreden toejuichte.

SKY is nadien weer gaan toeren en componeren. In 1992 nam hij zijn eerste Native American fluitcollectie op: SKY “Cherished Memories and New Beginnings”. Erkend als meester gitaarbouwer van cederhouten fluiten en een volleerd artiest, brengt zijn muzikale repertoire een nieuwe en ontroerende stem aan de Indiaanse fluit, een instrument van het hart. Hij trad ook op in Indiaanse festivals, folk concerten en sociale evenementen, vooral in het westen van de Verenigde Staten.

SKY won ook de eerste milieuprijs van Californië (1979) voor zijn belangrijke werk aan zonne-energiesystemen en een prijs van de Verenigde Naties voor zijn humanitaire werk met de Navajo bevolking op Big Mountain, Arizona (1978).

De Indiaanse fluit

De Indiaanse fluit is uniek omdat ze een “dubbele kamer” heeft. Ze zou ook alleen bestaan op het Amerikaanse continent. Het is zo oud dat de oorsprong alleen te vinden is in enkele van de oude en pittoreske “Lodge verhalen” van de Amerikaanse Indianen. Deze verhalen kunnen echter niet worden gebruikt om de oorsprong van de fluit te dateren … Net als de fabels is de fluit van grote ouderdom. De bekendste van deze fabels zijn de “Spechtverhalen” van de Prairiestammen en de Fabels van “Kokopelli en Mahu” van de Zuidwest-Amerikanen.

Hoewel de fluit vaak de “Liefdesfluit” wordt genoemd, die gebruikt werd bij verkering, was het primaire gebruik voor persoonlijke meditatie en om vreugde uit te drukken. Later evolueerde ze tot een “courtine” instrument en werd gebruikt tot 1890. Er wordt gezegd dat de missionarissen het gebruik voor alle Indiaanse ceremonies verboden. Dit vanwege het geluid dat het voortbracht, bijna vergelijkbaar met dat van de panfluit. De missionarissen beweerden dat de Indianen daarmee de heidense god ‘Pan’ aanbaden. Ironisch en tegenstrijdig genoeg verboden de missionarissen op sommige plaatsen de fluit met deze “diepe gedachte”: ze vonden het oneerbiedig om de dames het hof te maken met “Gods instrument”.

 

 

 

7
De VILLE de BRUXELLES
0 Comments

1975 – Mijn Eerste Stappen Aan De Stad Brussel

Mijn Eerste Stappen Aan De Stad Brussel

Nooit zal ik vergeten hoe ik voor het eerst dat bureautje binnenstapte.
De emoties die me overvielen waren te vergelijken met de spanningen van een examen, de angsten van een eerste zwemles.

Ik weet nog goed hoe ik in de Sint-Katelijnestraat op het nummer elf binnenstapte en me al onmiddellijk afvroeg of ik wel op het juiste adres was. Ik ontdekte een bode in een sas achter een half-glazen deur en vroeg hem waar de Jeugddienst was. De man antwoordde wel heel vriendelijk “au premier étage, monsieur” en drukte op de knop om de lift te bestellen. Dat was toch al een geruststelling.
Toen de lift halt hield op de gelijkvloerse verdieping stapte ik in een soort oude houten kooi met muffe geur en drukte op het knopje waar een één wit op zwart ingegrift stond. Ik had nog ruimschoots de tijd om mijn spanning onder controle te krijgen vooraleer ik op de eerste verdieping aankwam.
Ik belandde in een gang met eiken lambriseringen met daarboven ooit nog lang geleden wit geschilderde muren tot aan een wel vier meter hoog plafond. Ik klopte schuchter op een deur die me de goeie leek omdat er in zwarte letters op een niet meer zo frisse aluminium plaat “direction – directie” geschreven stond. Ik wachtte op het korte “oui” en schoof schoorvoetend binnen.
Toen kwam ik terecht in een grote ruimte met één grote eiken bureau waarachter een witharige statige heer gezeten was in een mooie lederen zetel met armleuningen. Ik mocht rechtover hem plaats nemen in één van de twee stoelen zonder leuningen van waaruit ik een paar grote kaders kon ontwaren met afbeeldingen van sportlui in volle actie. Ik herinnerde me nog lang zeer goed de mooie ets van een speerwerper, al wist ik niet meer welke kunstenaar er de auteur van was.  De “baas” heette me welkom maar had niet veel tijd om veel uitleg te geven, “dat komt later wel” zei hij.  Nu moest hij dringend weg.
“Uw collega in het bureau op de tussenverdieping zal u wel de eerste en belangrijkste inlichtingen geven”.

Ik was aangeworven in een soort van vervangingscontract zoals er toen heel wat bestonden. Een zeer vooruitziende opsteller had verlof zonder wedde genomen om informatica te gaan studeren. Toen al. dus, ècht vooruitziend!
Van mij werd echter niet verwacht dat ik aan een bureau zou blijven zitten.  Ik moest in tegendeel de straat op – de wijken in – en gaan praten met de jongeren die in de parken en speelpleinen vandalenstreken uithaalden. Mijn opdracht bestond erin om uit die gesprekken voorstellen te distilleren waarmee “de baas” dan naar “de politiek” kon stappen, om iets te doen aan dat vandalisme.

Maar de eerste, meest praktische zaken, zou mijn enige vrouwelijke collega dus wel uit de doeken doen, zodat ik wist wat ik moest doen als ik ziek was, of als ik verlof wou nemen en dergelijke meer.
De “baas” begeleidde me tot aan de deur van haar bureau, stootte die open, stak zijn hoofd binnen en stelde me aan haar voor met de woorden: “ton nouveau collègue”.  Hij gaf haar ook nog kort de instructie om me op de hoogte te brengen van de administratieve plichtplegingen en was er meteen daarna vandoor.

Nu stond ik daar, in een gezellig ogend kantoortje. Het donkere wat grijzig en versleten parket leek wel naar een laagje boenwas te snakken. Een namaak houten, cognackleurige lambrisering deed denken aan de jaren vijftig. Een schuchtere bibliotheek met dikke glazen legplanken verborg zich in een ingebouwde vitrine met een spiegel op de achterwand. De metalen meubelen verbrodden het geheel: ze pasten daar als hoge hakken op het strand.  Ook de twee – eveneens metalen – grijsgroene kaki bureaus stonden daar te vloeken van ’t kan niet meer.  Een redelijk omvangrijke vriendelijke dame heette me glimlachend welkom.  Ze toonde me de plaats die voortaan, toch voor een tijdje, de mijne zou zijn: rechtover haar mocht ik gaan zitten, oog in oog, bureel tegen bureel, met mijn rug naar de straatkant, waar een groot raam veel licht door stoffige ruiten liet binnenvallen, waardoor de grijzige schijn van het parket nog beter tot zijn recht kwam. De kennismaking verliep zeer vlot.  Nu was ik pas echt helemaal opgelucht.

De verantwoordelijke van de dienst was niet meer te bespeuren.  Niet dat ik mij aan een fanfare of een ontvangstcomité had verwacht, maar toch, een mens denkt toch dat hij bij een nieuwe job eerst en vooral kennis zou maken met de baas. “Hij had het druk en zou zo spoedig mogelijk – misschien vandaag nog – eens langskomen om me te begroeten”, trachtte de vriendelijke dame me gerust te stellen.  Misschien zag ze aan mijn houding dat ik dat toch maar eigenaardig vond van me alles door de secretaresse te laten uitleggen. En niet door de baas.

Later zou ik wel maar al te goed begrijpen “hoe druk” hij het had: telkens mijn vriend Herman Pint me voordien aan “de baas” had willen voorstellen had hij het al “zeer druk” en hij was telkens weer te beschonken om zich te herinneren van waar hij me reeds kende.

De vriendelijke dame, die ongehuwd bleek te zijn, was er blijkbaar op uit om direct goede vrienden te worden met haar nieuwe collega.  Ze vertelde me ook meteen hoe tevreden ze was dat men haar destijds had verwittigd dat ze moest oppassen voor haar nieuwe baas, dat hij bekend stond als een laffe, onbetrouwbare figuur, die over lijken ging om zijn ambities te verwezenlijken. Ze wilde haar nieuwe collega dan graag eveneens op zijn hoede stellen en zei dat ik haar hiervoor later ook wel dankbaar zou zijn. Nu is het nog steeds niet duidelijk of dat wel zo is. Ze had me misschien beter niet zo goed ontvangen en in tegendeel naar huis gestuurd, want wat haar “baasje” betreft, had ze meer dan gelijk. Ze besefte misschien niet in welke mate ze gelijk had en hoeveel erger het nog was dan wat ze zich had voorgesteld. Of wist ze nog zoveel meer? Misschien durfde ze het nog niet allemaal ineens te vertellen?  Misschien kon ze het allemaal zelf ook niet geloven?  Zo erg was het eigenlijk allemaal.
Maar “wat niet weet niet deert” zeker …
Maar ook: “bezit van ‘discrete’ informatie geeft macht”.
Misschien was het haar toen al daarom te doen: “macht”.
Daar zou ik later nog wel een staaltje van leren kennen …

19
De VILLE de BRUXELLES
0 Comments

SURVIVAL in SARAJEVO

SURVIVAL in SARAJEVO

Op 6 april 1992 begonnen de beschietingen van de Bosnische hoofdstad Sarajevo, het begin van een bloedige belegering die maar liefst 46 maanden zou duren. De beelden die we nu zien in Oekraïne – dode mensen op straat, burgers in schuilkelders of op de vlucht – doen sterk denken aan de oorlog in Bosnië.
In januari 1994 trad Luitenant-Generaal Francis Briquemont gedesillusioneerd af over de passiviteit en het onvermogen van de VN, waarbij hij zich beklaagde over de enorme kloof tussen de VN-resoluties, de (on)bereidheid om deze te handhaven en de ontoereikende middelen die aan de VN-commandanten ter beschikking werden gesteld. (F. Briquemont, “Do something, general” Icarus, 1998
Op 14 december 1995 werd het Verdrag van Dayton of de Akkoorden van Dayton (officieel: General Framework Agreement for Peace in Bosnia and Herzegovina) getekend, het vredesverdrag dat een einde maakte aan de Bosnische Burgeroorlog.

De grootste etnische zuivering voltrok zich in Srebrenica op 11 juli 1995.
Daar zijn door Bosnisch-Servische milities op één dag meer dan 8000 personen, voornamelijk mannen met als etnische achtergrond Bosniak, vermoord. Veel van de betrokkenen werden uiteindelijk berecht door het Joegoslavië-tribunaal. Het werd na de etnische zuiveringen in de Tweede Wereldoorlog als een van de gruwelijkste daden in Europa gezien.

LA BENEVOLENCIJA

Luc Van NOTEN en ikzelf trokken, “in naam en in opdracht” van de para-communale VZW “Jeugd in Brussel” van 7 tot 11 februari 1997 naar SARAJEVO om er, samen met die organisatie en het UPJB (Union des Progressistes Juifs de Belgique), een “Culturele Uitwisseling” tussen Brussel en Sarajevo op poten te zetten in de Stad BRUSSEL.
We zouden allerlei activiteiten organiseren rond een tentoonstelling van foto’s van

Edward Serotta.

Het buitengewone verhaal van een handvol Bosnische Joden en hun heldhaftige pogingen om hun vrienden en buren in Sarajevo te beschermen en te redden: Moslims, Serviërs en Kroaten.

Sarajevo

Op vrijdag 7 februari 1997 vertrokken we naar Sarajevo via Zürich en op dinsdag 11 vlogen we terug vanuit Sarajevo via Zagreb en Frankfurt. We beleefden er zeer leerzame dagen. Spijtig genoeg was ons verblijf er te kort om echt dieper in te gaan in onze contacten met de mensen van het plat gebombardeerde Sarajevo.

Maar we kregen er toen wel een resem lessen in Humanitas !!!

Ik hoop later eens een afzonderlijke blog te kunnen wijden aan ons verblijf in Sarajevo na die oorlog in Bosnië.
Maar ook aan de “perikelen” die we meemaakten toen we
die activiteiten rond Sarajevo wensten te organiseren bij de Ville de Bruxelles … omdat er ons allerlei “typisch Belgische/Brusselse obstakels” in de weg werden gelegd.

 

Ook toen dacht men dat zoiets in Europa niet meer zou gebeuren …
tot de Russische invasie van Oekraïne op 24 februari 2022, toen Rusland buurland Oekraïne binnenviel vanuit meerdere kanten in een grote escalatie van de Russisch-Oekraïense oorlog die eigenlijk sinds 2014 gaande is …

En EUROPA weet nog steeds niet hoe het met zulke onmenselijke toestanden moet mee omgaan …

sinds de Val van de Muur in 1989

 

0
De VILLE de BRUXELLES/POLLEN & SOKKEN
0 Comments

“De Macht van het Weigeren”

“De Macht van het Weigeren”

Die bedenking maakte ik me al toen ik nog aan de Ville de Bruxelles werkzaam was.

“Macht” bestaat in allerlei vormen, hoedanigheden en formaten. Afhankelijk van hun plek en hun functie in de hiërarchie hebben ook (lagere of gewone) ambtenaren, bedienden of werklui soms wel de neiging of de drang, om te tonen dat zij “meer Macht” hebben dan jij. Want zij kunnen je soms met plezier “iets weigeren”. Dat ze daartoe soms de regels aan hun wensen aanpassen of volgens de letter (à la lettre) doen respecteren is dan een handige tactiek.

Drie voorbeelden slechts
uit rijke gemeente- en stadsarchieven :

1-
Zo had onze buur de brute pech van met dat soort ambtenaren te maken te hebben toen hij een dakkapel wou bijbouwen aan het dak van zijn achtergevel. Geweigerd omdat hij zo zou kunnen binnenkijken bij de buren. Zijn repliek, dat er langs de achterkant van zijn huis helemaal geen buren zijn, werd meteen weerlegd door het argument dat die er nog zouden komen, want er is een bouwplan goedgekeurd, een project (van een bevriend Immo bedrijf /;-). Dat de bewoners van dat appartementsgebouw dan wèl zouden kunnen binnenkijken bij onze buur, was geen punt.

2-
Toen wij, begin jaren ’80, de plannen indienden om ons huis te verbouwen, waarvan het oudste notarisdocument dateert van 1772, werd ons project geweigerd door de bevoegde ambtenaar, die vond dat “dat gangske tussen uw huis an dat van de buur, dat wordt niet meer gedaan, hé, meneer”. Het zou ons duizenden franken hebben gekost om daarop in te gaan: de oorspronkelijke balken waren te kort en dus goed voor ’t stort; veel meer vierkants meters dakpannen; gedwongen muurovername van de buur; en wie weet wat er ons nog allemaal te wachten stond. In ieder geval: voor ons onbetaalbaar. Toen kwam er een ongelooflijk creatief compromis uit de bus: dakgoot doortrekken tot bij de buur en een deur onder die dakloze dakgoot …

3-
De jeugddienst beschikte toen over twee autobussen, waar zowel jong als oud gebruik van kon maken om uitstapjes te doen. Om leerlingen naar de gemeentescholen te brengen en af te halen werd een “bevriend” busbedrijf een jaarlijks contract gegund. Toen de schepen voor jeugd weigerde van een bus ter beschikking te stellen van een plaatselijke voetbalclub, was de schepen voor sport daar niet gelukkig mee, want hij had die gastjes beloofd dat zijn collega daar wel voor zou zorgen aangezien ze van dezelfde partij waren. Toen wij, animators van de jeugddienst vroegen om een sportzaal van de stad te mogen gebruiken voor een minivoetbal tornooi, werd ons de toegang tot die stedelijke infrastructuur geweigerd.
“Ik niet met uw bus? Dan jij niet in mijn sportzaal! Nah!!!”

 

1
De VILLE de BRUXELLES/POLLEN & SOKKEN
0 Comments

Open brief aan Bianca DE BAETS = 7 december 2017

DE MORGEN van vandaag:

BUURTVADERS ZULLEN BRANDJES BLUSSEN.

Dag Bianca,

Als allereerste animator van de Service de la Jeunesse van de Ville de Bruxelles (>1976) en “oudgediende/pionier” in het buurtwerk van de Stad Brussel, oud-medewerker bij Jeugd & Stad, medestichter van asbl Jeunesse à Bruxelles/Jeugd te Brussel vzw (nu Jeugd in brussel vzw) las ik dat artikel met buitengewone aandacht. In de eerste plaats omdat wij ( = het Huis voor het Kind van de Stad Brussel en het Jeugdhuis Montana op het Willemsplein en de politie van het commissariaat Bockstael) in 1998 dit ook al een schitterend idee vonden. We gingen toen, samen met “vaders” uit de wijk Bockstael-Willems, met de bus van de Jeugddienst op bezoek naar de “buurtvaders” in Amsterdam. Als ik me niet vergis, was dit een initiatief van de Politie Bockstael (corrigeer mij, Ann, als mijn geheugen mij bedriegt). Het was een boeiende en leerzame uitstap. Net als jij nu kwamen we met positieve energie beladen terug met de bus naar Laken. Onderweg werd ons enthousiasme wel bekoeld, door het feit dat “de vaders” en “de moeders” van Laken aan de vertegenwoordigers van de Stad Brussel de volgende vraag stelden: “On se demande comment la Ville de Bruxelles va organiser ça pour nous”. De tijd was duidelijk nog niet rijp in Brussel. In Amsterdam kwam het initiatief van “de vaders”. In Brussel vroegen “de vaders” toen zich dus af hoe de Stad dat voor hen zou organiseren.

Laat ons hopen dat de tijd nu wèl rijp is om ook in Brussel “buurtvaders” te zijn opstaan.

Ik maak van de gelegenheid gebruik om nog een ander punt aan te kaarten dat ook even ter sprake kwam in het artikel: “de politie”.

Toen “de politie” in Brussel nog bestond en de Rijkswacht in België, hadden de buurtwerkers en de lokale politie ook meer contact met elkaar. Die “gefusioneerde politie”, die er nadien kwam en waar sommigen zo “fier” op zijn, heeft veel opbouwwerk vooral in de prullenmand gewerkt. De discussie over een eengemaakte politie voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt politiek altijd besproken in de context van “macht” en “baroniën”, maar nooit vanuit “de buurten”. Er moet mijns inziens vooral gezorgd worden dat er opnieuw “contact” is tussen buurtwerkers en polite, dat ze elkaar opnieuw “kennen” en “erkennen”. Dat werkte destijds zeer goed op het grondgebied van Brussel Stad. Er waren toen wèl jongerenrellen in Vorst, Sint-Gillis, Anderlecht, Molenbeek, … NIET op het grondgebied Brussel Stad. Onze buurtwerkers konden de politie tijdig de nodige informatie bezorgen zodat ze op tijd “paraat” waren. De straathoekwerkers en de animators deden hun werk met de jongeren en de politie kon haar werk doen om de orde en de veiligheid in de buurten te handhaven. Dàt werd onder andere kapot gemaakt door die “beruchte fusie van de politie”.

Ik ben uiteraard zèlf verantwoordelijk voor mijn standpunt in deze materie.

Met vriendschappelijke groeten,

Henri Vandenberghe

7