1

Hij werd zeventig en was niet meer zo goed te been.
De meester smachtte ook steeds meer naar rust.
Omdat de Schoonheid van het leven om hem heen
Steeds meer van haar Kracht verloor en het goede uitgeblust
Omgordde hij zijn schoenen en ging heen.

2

Hij pakte alleen wat hij onderweg echt nodig had.
Dat was niet veel, genoeg om licht te reizen:
Zoals de pijp die hij gewoonlijk ’s avonds rookte,
Het boek waarin hij af en toe graag zat te lezen
En wat wit brood voor als hij honger had.

3

Hij wierp nog een laatste blik op de vallei
En vergat die dan als hij het bergpad insloeg.
Zijn os was op zoek naar vers gras in de wei
Om te herkauwen, terwijl hij de oude droeg.
De tred ging zo toch al snel genoeg.

4

Na vier dagen reizen van rots naar rots,
Hield een doeanier hen tegen en die vroeg plots:
“Heeft u waarden aan te geven?” – De wijze man zei “Nee”.
Maar de jongen, die de os leidde, zei: “Hij is wel geleerd.”
“En wijsheid mag over deze grens toch niet mee?”

5

De doeanier vroeg de jongen heel blij:
“Heeft hij jou ook iets geleerd? Vertel het mij.”
Waarop de jongen antwoordde: “Dat het zachte water
Met de tijd altijd de hardste rotsen overwint.
Hardheid houdt nooit stand tegen een zachte hand.

6

Om niet in het donker verder te moeten reizen
Trok de jongen de os langzaam vooruit.
Maar toen ze achter een donkere den verdwenen
Kwam de doeanier aangelopen en riep heel luid:
“Hela! Wacht eens even! Niet zo snel!”

7

“Zeg me eens, wat is dat met dat water wel?”
De oude man hield halt en vroeg: “Wilt u dat weten?”
Waarop de doeanier: “Ik ben misschien maar een ambtenaar
Maar te weten wie in ’t leven wint en wie verliest, dat wil ik zeker weten.
Als u me dat zou kunnen leren, doe dat nu dan maar.”

8

“Schrijf het voor me neer! Dicteer die jongen daar!
Zo’n wijsheid neemt men toch niet mee. Die moet hier blijven.
Ik heb thuis genoeg papier en inkt om te schrijven.
Een avondmaal maak ik voor u ook nog graag klaar.
Wel, gaan we akkoord? Ja? Wel, ik woon daar.”

9

De oude man keek schuin over zijn schouder
Naar de doeanier: versleten jas, blote voeten;
Zijn voorhoofd vol rimpels en sproeten.
Die ambtenaar leek niet echt een welstellend man.
En de wijze man mompelde: “Wel, goed dan”.

10

Om zo’n hoffelijk verzoek weg te wuiven
Was de oude man al veel te oud en wijs.
Daarom zei hij kordaat: “Zij die vragen stellen verdienen antwoorden.”
De jongen beaamde: “En het wordt al avond en koud.”
“Goed, laat ons dan hier een tijdje verblijven.”

11

De wijze man daalde voorzichtig van zijn os.
Zeven dagen lang schreven ze samen, de oude en de jongen.
De doeanier bracht hen eten (hij vloekte soms van binnen
Omdat de smokkelaars ondertussen vrij spel hadden in het bos).
Toen werd het tijd om aan de reis te herbeginnen.

12

De volgende ochtend overhandigde de jongen aan de doeanier
Wat ze geschreven hadden: eenentachtig bladzijden vol.
Ze dankten de ambtenaar voor zijn gastvrijheid
En verdwenen discreet achter een den de rotsweg op.
Geef toe: ze waren ook nog een voorbeeld in hoffelijkheid.

13

Wij moeten nu niet enkel die wijze man eren
Wiens naam op het boek geschreven staat.
Zijn wijsheid moest ook nog worden verkregen.
Daarom moeten we de doeanier bedanken.
Hij heeft het hem tenslotte ontfutseld.

 

 

There are currently no comments.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.