Mijn Eerste Stappen Aan De Stad Brussel
Nooit zal ik vergeten hoe ik voor het eerst dat bureautje binnenstapte.
De emoties die me overvielen waren te vergelijken met de spanningen van een examen, de angsten van een eerste zwemles.
Ik weet nog goed hoe ik in de Sint-Katelijnestraat op het nummer elf binnenstapte en me al onmiddellijk afvroeg of ik wel op het juiste adres was. Ik ontdekte een bode in een sas achter een half-glazen deur en vroeg hem waar de Jeugddienst was. De man antwoordde wel heel vriendelijk “au premier étage, monsieur” en drukte op de knop om de lift te bestellen. Dat was toch al een geruststelling.
Toen de lift halt hield op de gelijkvloerse verdieping stapte ik in een soort oude houten kooi met muffe geur en drukte op het knopje waar een één wit op zwart ingegrift stond. Ik had nog ruimschoots de tijd om mijn spanning onder controle te krijgen vooraleer ik op de eerste verdieping aankwam.
Ik belandde in een gang met eiken lambriseringen met daarboven ooit nog lang geleden wit geschilderde muren tot aan een wel vier meter hoog plafond. Ik klopte schuchter op een deur die me de goeie leek omdat er in zwarte letters op een niet meer zo frisse aluminium plaat “direction – directie” geschreven stond. Ik wachtte op het korte “oui” en schoof schoorvoetend binnen.
Toen kwam ik terecht in een grote ruimte met één grote eiken bureau waarachter een witharige statige heer gezeten was in een mooie lederen zetel met armleuningen. Ik mocht rechtover hem plaats nemen in één van de twee stoelen zonder leuningen van waaruit ik een paar grote kaders kon ontwaren met afbeeldingen van sportlui in volle actie. Ik herinnerde me nog lang zeer goed de mooie ets van een speerwerper, al wist ik niet meer welke kunstenaar er de auteur van was. De “baas” heette me welkom maar had niet veel tijd om veel uitleg te geven, “dat komt later wel” zei hij. Nu moest hij dringend weg.
“Uw collega in het bureau op de tussenverdieping zal u wel de eerste en belangrijkste inlichtingen geven”.
Ik was aangeworven in een soort van vervangingscontract zoals er toen heel wat bestonden. Een zeer vooruitziende opsteller had verlof zonder wedde genomen om informatica te gaan studeren. Toen al. dus, ècht vooruitziend!
Van mij werd echter niet verwacht dat ik aan een bureau zou blijven zitten. Ik moest in tegendeel de straat op – de wijken in – en gaan praten met de jongeren die in de parken en speelpleinen vandalenstreken uithaalden. Mijn opdracht bestond erin om uit die gesprekken voorstellen te distilleren waarmee “de baas” dan naar “de politiek” kon stappen, om iets te doen aan dat vandalisme.
Maar de eerste, meest praktische zaken, zou mijn enige vrouwelijke collega dus wel uit de doeken doen, zodat ik wist wat ik moest doen als ik ziek was, of als ik verlof wou nemen en dergelijke meer.
De “baas” begeleidde me tot aan de deur van haar bureau, stootte die open, stak zijn hoofd binnen en stelde me aan haar voor met de woorden: “ton nouveau collègue”. Hij gaf haar ook nog kort de instructie om me op de hoogte te brengen van de administratieve plichtplegingen en was er meteen daarna vandoor.
Nu stond ik daar, in een gezellig ogend kantoortje. Het donkere wat grijzig en versleten parket leek wel naar een laagje boenwas te snakken. Een namaak houten, cognackleurige lambrisering deed denken aan de jaren vijftig. Een schuchtere bibliotheek met dikke glazen legplanken verborg zich in een ingebouwde vitrine met een spiegel op de achterwand. De metalen meubelen verbrodden het geheel: ze pasten daar als hoge hakken op het strand. Ook de twee – eveneens metalen – grijsgroene kaki bureaus stonden daar te vloeken van ’t kan niet meer. Een redelijk omvangrijke vriendelijke dame heette me glimlachend welkom. Ze toonde me de plaats die voortaan, toch voor een tijdje, de mijne zou zijn: rechtover haar mocht ik gaan zitten, oog in oog, bureel tegen bureel, met mijn rug naar de straatkant, waar een groot raam veel licht door stoffige ruiten liet binnenvallen, waardoor de grijzige schijn van het parket nog beter tot zijn recht kwam. De kennismaking verliep zeer vlot. Nu was ik pas echt helemaal opgelucht.
De verantwoordelijke van de dienst was niet meer te bespeuren. Niet dat ik mij aan een fanfare of een ontvangstcomité had verwacht, maar toch, een mens denkt toch dat hij bij een nieuwe job eerst en vooral kennis zou maken met de baas. “Hij had het druk en zou zo spoedig mogelijk – misschien vandaag nog – eens langskomen om me te begroeten”, trachtte de vriendelijke dame me gerust te stellen. Misschien zag ze aan mijn houding dat ik dat toch maar eigenaardig vond van me alles door de secretaresse te laten uitleggen. En niet door de baas.
Later zou ik wel maar al te goed begrijpen “hoe druk” hij het had: telkens mijn vriend Herman Pint me voordien aan “de baas” had willen voorstellen had hij het al “zeer druk” en hij was telkens weer te beschonken om zich te herinneren van waar hij me reeds kende.
De vriendelijke dame, die ongehuwd bleek te zijn, was er blijkbaar op uit om direct goede vrienden te worden met haar nieuwe collega. Ze vertelde me ook meteen hoe tevreden ze was dat men haar destijds had verwittigd dat ze moest oppassen voor haar nieuwe baas, dat hij bekend stond als een laffe, onbetrouwbare figuur, die over lijken ging om zijn ambities te verwezenlijken. Ze wilde haar nieuwe collega dan graag eveneens op zijn hoede stellen en zei dat ik haar hiervoor later ook wel dankbaar zou zijn. Nu is het nog steeds niet duidelijk of dat wel zo is. Ze had me misschien beter niet zo goed ontvangen en in tegendeel naar huis gestuurd, want wat haar “baasje” betreft, had ze meer dan gelijk. Ze besefte misschien niet in welke mate ze gelijk had en hoeveel erger het nog was dan wat ze zich had voorgesteld. Of wist ze nog zoveel meer? Misschien durfde ze het nog niet allemaal ineens te vertellen? Misschien kon ze het allemaal zelf ook niet geloven? Zo erg was het eigenlijk allemaal.
Maar “wat niet weet niet deert” zeker …
Maar ook: “bezit van ‘discrete’ informatie geeft macht”.
Misschien was het haar toen al daarom te doen: “macht”.
Daar zou ik later nog wel een staaltje van leren kennen …