Laudatio geschreven door Nick Trachet
Ergens in 1973 kwam er in ons ouderlijk huis een nieuwe plaat binnen, met de lakonieke titel “RUM”. Op de cover zat een piepjonge Wiet van de Leest op een oude plee, terwijl in de voorgrond twee geiten elkaar besprongen. Mijn wereld veranderde op slag. Op de tonen van “Rosa wilde gij dansen” was ik een FOLKIE geworden.
’t Zal vandaag zo’n vijf-en-twintig jaar geleden zijn dat ik in het blad “DEZE MAAND IN BRUSSEL”, zoals dat toen heette, het bestaan ontdekte van het “Jeugd- en Cultuurcentrum Tsleutelgat“.
Samen met een vriend, Gerrit “de Rosse“, sprongen we op onze fiets, en via Dikke Linden en Over- en Neerheembeken entameerden wij de Buda-brug, we overleefden de stank van de Zenne, we spurtten langs de kasseien van de VTR en het vormingsstation en wij stonden, voor de eerste keer in ons leven … in HAREN.
“’t Zijn weiden als wuivende schoorsteenpluimen” … zong Della Bosiers.
“Maar er draaft nog een paard,
en in het tuintje van de waard
spelen de kinderen de zevensprong”.
Deze kinderen, de Rosse en ik, leerden in Tlseutelgat eerst streekbieren kennen: “Spéciale” van Neerijssche waarin brokken ronddreven, en “Oud Zottegems“, dat in grote flessen geschonken werd. Zo luisterden wij naar muziek van Cousin’ Joe from New Orleans: “Why does my dog don’t bark when you come along?”, van Leon Rosselson, van Roy Bailey, …
Onze kinnen werden in die tijd nog door de maan beschenen, maar Tsleutelgat werd gerund door “mannen met baarden”, en toen nog
“veel haar”: Herman Pint, Robert Verschueren, ‘de Kokkie‘, de jonge ‘Richard‘, die later Geert Vinckx bleek te heten. Verder hingen er mensen rond met namen zoals ‘Pwakke‘, ‘Stoofbuis‘, ‘Jan de Melkman‘, ‘Tant’Annie‘ en ‘Rottentand‘. Boven iedereen uit, stond de pater familias van deze oude pastorij, de man met het meeste haar, zowel boven de kruin als onder de kin, een poging tot pijp in de mond, een Palmke in de hand en een genoegzaam knikkende blik: dat was ‘De Rie’, en zijn onafscheidelijke Mie, die weinig sprak, behalve, als ’t wat laat werd: “Gon we nor’ois Rie?”. Waarop hij: “Seffes”.
Wij waren zwaar onder de indruk!
Op een dag bleek dat de Rie, samen met een stel andere zwaar gebaarde fenomenen, à la Antoine Courtmans, een festival organiseerden.
Dat kwam omdat één of andere schepen van de stad Brussel eens iets met dat verwaarloosde Groentheater, daar in de schaduw van het Atomium, wou aanvatten, en aan de Rie een vrijbrief gaf om ‘quelque chose de bon’ te organiseren.
Het waren de jaren zeventig, ’t kon niet op, het werd dus folk, en iedereen weet het zich te herinneren. Rie fuifde grondig mee, maar de organisatie, naar de stijl van de tijd, was meer dan behoorlijk. Wij, pionnen op het folkbord, draaiden ook onze wier af, sliepen boven of onder de piano op het podium om die mee te bewaken, en brachten dagen in een (al dan niet gezonde) roes door, geholpen door meters gratis bonnekes.
Nu … jaren later:
Tsleutelgat is niet meer, en werd opgevolgd door het meer bescheiden Toogenblik, met jonger volk achter het roer en met soms wat bitterheid …
De tijden zijn er ook niet meer naar. Festivals worden professioneel, en vooral commercieel georganiseerd.
Kijk maar naar Dranouter. Wat ooit als een obligaat modderbad begon, ge(des)organiseerd door een Hollandse zuipschuit met Westvlaamse ambities, is vandaag een glimmende organisatie, èn een miljoenenbusiness. Het lijkt nu meer op Flander’s Expo dan op het destijds monsterachtige “Temps des Cerises” in Wallonië.
Brosella, in het Groentheater van Laken is steeds Brosella gebleven. Mettertijd heeft de Jazz er ook zijn dag verworven, toen de aandacht voor de folk (Oh yuppietijd) danig aan het tanen was gegaan.
Brosella bleef zichzelf, maar nooit een copie van zichzelf.
Door de beperkingen van het budget, dat vandaag nog steeds ‘peanuts’ bedraagt, kon men niet met grote namen voor de dag komen
(tenzij, natuurlijk, die grote namen het ook voor ‘peanuts’ wouden doen, en dat gebeurt!). Dus werden het vooral originele onbekende groepen, met hier en daar een klassieker.
Brosella bestaat ondertussen vijf-en-twintig jaar.
Het is, en de meeste festivalorganisatoren zullen het u bevestigen, één van de fijnste, vriendelijkste festivals in heel België. De unieke sfeer, en het feit dat het een gratis festival betreft, zorgt ervoor dat alle lagen van de bevolking er aanwezig zijn: artiesten aan de zelfkant, ex-soixantehuitards die ondertussen ‘binnen’ zijn, allochtone moeders met hoofddoek, Vlamingen uit de provincie. Brosella is een uiting van de beste kant van het multiculturele Brussel waar we vandaag zo fier op zijn. Het is, en dat is ook niet mis, nog steeds een aktiviteit met een duidelijk Vlaams karakter gebleven, op een spontane manier, zonder vendelgezwaai, en geaccepteerd door alle soorten anderstaligen in dit gewest.
Rie!
Zeggen dat ge de enige zijt die hiervoor de eer mag wegdragen zou oneeerlijk zijn. Er zijn er zovele anderen geweest.
Maar gij waart de motor, gij zijt altijd de geest van Brosella gebleven. Bovendien zijt ge oud-student van onze univesiteit, Licentiaat Germaanse filologie 1971, en, … zo hoor ik uit strenge bron, gij betaalde uw bijdrage trouw sinds 1984. Gij zijt lid sinds 1981, dus moogt ge dat straks eens komen uitleggen. De vraag is dus ook waarom ge de tien jaar daarvoor geen lid waart, maar soit!
Naar het schijnt kont ge het niet geloven dat men u dit erelidmaatschap aanbiedt.
Wel, ik zal het met Roy Bailey zeggen (tekst van Si Kahn):
“It’s not just what you’re born with
It’s what you choose to bear
It’s not how large your share is,
But how much you can share
It’s nog the dream you dream of
But those you really fought
It’s not just what you’re given
It’s what you do with what you’ve got”.
Nick Trachet