De VILLE de BRUXELLES
0 Comments

1998 – SKY WALKINSTIK – Man Alone

SKY WALKINSTIK Man Alone

We vliegen even terug naar 24 augustus 1998

Het was een waar genoegen en een privilege van toen met deze Noord-Amerikaanse Indiaan naar het speelplein in Beersel te gaan om de Brusselse kinderen in contact te brengen met een èchte Indiaan, een Native North-American Indian.
Hij heeft hen ook heel wat kunnen vertellen. Zelfs al was hijzelf bijna helemaal doof.

Enkele weken eerder belandde de bloemiste van het bloemenwinkeltje in Zemst met hem bij ons thuis. Helemaal onverwachts. Om mij te vragen of ik haar niet kon helpen om voor hem wat lucratieve activiteiten te vinden, samen met de VZW “Brotherhood” uit Aarschot.
Toen hij, gezeten in de sofa, begon te vertellen wie hij was, waar hij vandaan kwam en wat hij zoal allemaal al had meegemaakt, hing ik aan zijn lippen …
en hij aan de mijne, want hij luisterde met zijn ogen. In het “liplezen” was hij even sterk als in het fluitspelen. Fluiten bouwen deed hij ook. En wel op de traditionele methode.
Hij gaf me ook een cassette met een live opname van blues muziek.
Ik was “verkocht” !

Maar wat we bij de kinderen op het speelplein in Beersel deden, was helemaal iets anders.

“Dat is geen echte Indiaan” zeiden sommige kinderen, “want hij is niet te paard en heeft geen vogelveren op zijn hoofd”. Toen ik dat voor hem vertaalde, moest hij eerst lachen vooraleer hij de kinderen uitlegde “I’m not a Hollywood Indian” en dat hij opgegroeid was in een bosrijk deel van Amerika en dat het niet aangewezen was om met veren op je hoofd onder de bomen door te rijden op een paard.

Dat ze hem niet voor echt namen omdat zijn “Squaw” niet meegekomen was, vond hij minder aangenaam. Hij legde de kinderen uit dat ze dat woord beter niet meer gebruiken omdat het een belediging is naar Indiaanse vrouwen toe: het komt zowat overeen met “hoer”. Het waren allemaal kinderen tussen de 10 en 12 jaar … en het werd hen allemaal vergeven.

Biografie

Op 5-jarige leeftijd begon Sky zijn muzikale opleiding op een oude vleugelpiano onder begeleiding van zijn overgrootmoeder. Ze leerde hem klassieke muziek en liturgische gezangen, maar ook Indiaanse fluitliederen en melodieën, en als volwassene breidde Sky dit repertoire uit met folk en blues.
Nadat hij had gestudeerd en gewerkt met onder andere Sam “Lightning” HOPKINS, “Mississippi” John Hurt en Jesse FULLER, concentreerde Sky zich tijdens zijn vroege carrière op folk- en bluesmuziek. In de jaren 1950 en 1960 verdiende hij de kost door met zijn muziek over de hele wereld te toeren. In 1969, kort na zijn laatste publieke optreden in de “Drinking Gourd” in San Francisco, kreeg Sky een ernstig traumatisch ongeluk waardoor hij bijna volledig doof werd.

In 1989, na 20 jaar van muzikale stilte en lijden, herontdekte Sky een oud deel van zijn muzikale erfgoed, de betoverende muziek van de Indiaanse fluit. Ter nagedachtenis aan zijn lessen en zijn voorouders begon hij fluiten te maken op de traditionele manier en deze heilige instrumenten, de muziek van het hart, te bespelen. De magische resonantie van dit traditionele instrument begon de spirituele leegte, veroorzaakt door zijn doofheid, te helen. Dit jaar markeerde een nieuw begin toen Sky terugkeerde op het podium en het Napa Valley Folk Festival opende met de prachtige hymne “Zuni Sunrise”. Drie jaar later, in 1992, kreeg Sky op hetzelfde festival een unieke staande ovatie van het publiek dat zijn optreden toejuichte.

SKY is nadien weer gaan toeren en componeren. In 1992 nam hij zijn eerste Native American fluitcollectie op: SKY “Cherished Memories and New Beginnings”. Erkend als meester gitaarbouwer van cederhouten fluiten en een volleerd artiest, brengt zijn muzikale repertoire een nieuwe en ontroerende stem aan de Indiaanse fluit, een instrument van het hart. Hij trad ook op in Indiaanse festivals, folk concerten en sociale evenementen, vooral in het westen van de Verenigde Staten.

SKY won ook de eerste milieuprijs van Californië (1979) voor zijn belangrijke werk aan zonne-energiesystemen en een prijs van de Verenigde Naties voor zijn humanitaire werk met de Navajo bevolking op Big Mountain, Arizona (1978).

De Indiaanse fluit

De Indiaanse fluit is uniek omdat ze een “dubbele kamer” heeft. Ze zou ook alleen bestaan op het Amerikaanse continent. Het is zo oud dat de oorsprong alleen te vinden is in enkele van de oude en pittoreske “Lodge verhalen” van de Amerikaanse Indianen. Deze verhalen kunnen echter niet worden gebruikt om de oorsprong van de fluit te dateren … Net als de fabels is de fluit van grote ouderdom. De bekendste van deze fabels zijn de “Spechtverhalen” van de Prairiestammen en de Fabels van “Kokopelli en Mahu” van de Zuidwest-Amerikanen.

Hoewel de fluit vaak de “Liefdesfluit” wordt genoemd, die gebruikt werd bij verkering, was het primaire gebruik voor persoonlijke meditatie en om vreugde uit te drukken. Later evolueerde ze tot een “courtine” instrument en werd gebruikt tot 1890. Er wordt gezegd dat de missionarissen het gebruik voor alle Indiaanse ceremonies verboden. Dit vanwege het geluid dat het voortbracht, bijna vergelijkbaar met dat van de panfluit. De missionarissen beweerden dat de Indianen daarmee de heidense god ‘Pan’ aanbaden. Ironisch en tegenstrijdig genoeg verboden de missionarissen op sommige plaatsen de fluit met deze “diepe gedachte”: ze vonden het oneerbiedig om de dames het hof te maken met “Gods instrument”.

 

 

 

7
De VILLE de BRUXELLES
0 Comments

1975 – Mijn Eerste Stappen Aan De Stad Brussel

Mijn Eerste Stappen Aan De Stad Brussel

Nooit zal ik vergeten hoe ik voor het eerst dat bureautje binnenstapte.
De emoties die me overvielen waren te vergelijken met de spanningen van een examen, de angsten van een eerste zwemles.

Ik weet nog goed hoe ik in de Sint-Katelijnestraat op het nummer elf binnenstapte en me al onmiddellijk afvroeg of ik wel op het juiste adres was. Ik ontdekte een bode in een sas achter een half-glazen deur en vroeg hem waar de Jeugddienst was. De man antwoordde wel heel vriendelijk “au premier étage, monsieur” en drukte op de knop om de lift te bestellen. Dat was toch al een geruststelling.
Toen de lift halt hield op de gelijkvloerse verdieping stapte ik in een soort oude houten kooi met muffe geur en drukte op het knopje waar een één wit op zwart ingegrift stond. Ik had nog ruimschoots de tijd om mijn spanning onder controle te krijgen vooraleer ik op de eerste verdieping aankwam.
Ik belandde in een gang met eiken lambriseringen met daarboven ooit nog lang geleden wit geschilderde muren tot aan een wel vier meter hoog plafond. Ik klopte schuchter op een deur die me de goeie leek omdat er in zwarte letters op een niet meer zo frisse aluminium plaat “direction – directie” geschreven stond. Ik wachtte op het korte “oui” en schoof schoorvoetend binnen.
Toen kwam ik terecht in een grote ruimte met één grote eiken bureau waarachter een witharige statige heer gezeten was in een mooie lederen zetel met armleuningen. Ik mocht rechtover hem plaats nemen in één van de twee stoelen zonder leuningen van waaruit ik een paar grote kaders kon ontwaren met afbeeldingen van sportlui in volle actie. Ik herinnerde me nog lang zeer goed de mooie ets van een speerwerper, al wist ik niet meer welke kunstenaar er de auteur van was.  De “baas” heette me welkom maar had niet veel tijd om veel uitleg te geven, “dat komt later wel” zei hij.  Nu moest hij dringend weg.
“Uw collega in het bureau op de tussenverdieping zal u wel de eerste en belangrijkste inlichtingen geven”.

Ik was aangeworven in een soort van vervangingscontract zoals er toen heel wat bestonden. Een zeer vooruitziende opsteller had verlof zonder wedde genomen om informatica te gaan studeren. Toen al. dus, ècht vooruitziend!
Van mij werd echter niet verwacht dat ik aan een bureau zou blijven zitten.  Ik moest in tegendeel de straat op – de wijken in – en gaan praten met de jongeren die in de parken en speelpleinen vandalenstreken uithaalden. Mijn opdracht bestond erin om uit die gesprekken voorstellen te distilleren waarmee “de baas” dan naar “de politiek” kon stappen, om iets te doen aan dat vandalisme.

Maar de eerste, meest praktische zaken, zou mijn enige vrouwelijke collega dus wel uit de doeken doen, zodat ik wist wat ik moest doen als ik ziek was, of als ik verlof wou nemen en dergelijke meer.
De “baas” begeleidde me tot aan de deur van haar bureau, stootte die open, stak zijn hoofd binnen en stelde me aan haar voor met de woorden: “ton nouveau collègue”.  Hij gaf haar ook nog kort de instructie om me op de hoogte te brengen van de administratieve plichtplegingen en was er meteen daarna vandoor.

Nu stond ik daar, in een gezellig ogend kantoortje. Het donkere wat grijzig en versleten parket leek wel naar een laagje boenwas te snakken. Een namaak houten, cognackleurige lambrisering deed denken aan de jaren vijftig. Een schuchtere bibliotheek met dikke glazen legplanken verborg zich in een ingebouwde vitrine met een spiegel op de achterwand. De metalen meubelen verbrodden het geheel: ze pasten daar als hoge hakken op het strand.  Ook de twee – eveneens metalen – grijsgroene kaki bureaus stonden daar te vloeken van ’t kan niet meer.  Een redelijk omvangrijke vriendelijke dame heette me glimlachend welkom.  Ze toonde me de plaats die voortaan, toch voor een tijdje, de mijne zou zijn: rechtover haar mocht ik gaan zitten, oog in oog, bureel tegen bureel, met mijn rug naar de straatkant, waar een groot raam veel licht door stoffige ruiten liet binnenvallen, waardoor de grijzige schijn van het parket nog beter tot zijn recht kwam. De kennismaking verliep zeer vlot.  Nu was ik pas echt helemaal opgelucht.

De verantwoordelijke van de dienst was niet meer te bespeuren.  Niet dat ik mij aan een fanfare of een ontvangstcomité had verwacht, maar toch, een mens denkt toch dat hij bij een nieuwe job eerst en vooral kennis zou maken met de baas. “Hij had het druk en zou zo spoedig mogelijk – misschien vandaag nog – eens langskomen om me te begroeten”, trachtte de vriendelijke dame me gerust te stellen.  Misschien zag ze aan mijn houding dat ik dat toch maar eigenaardig vond van me alles door de secretaresse te laten uitleggen. En niet door de baas.

Later zou ik wel maar al te goed begrijpen “hoe druk” hij het had: telkens mijn vriend Herman Pint me voordien aan “de baas” had willen voorstellen had hij het al “zeer druk” en hij was telkens weer te beschonken om zich te herinneren van waar hij me reeds kende.

De vriendelijke dame, die ongehuwd bleek te zijn, was er blijkbaar op uit om direct goede vrienden te worden met haar nieuwe collega.  Ze vertelde me ook meteen hoe tevreden ze was dat men haar destijds had verwittigd dat ze moest oppassen voor haar nieuwe baas, dat hij bekend stond als een laffe, onbetrouwbare figuur, die over lijken ging om zijn ambities te verwezenlijken. Ze wilde haar nieuwe collega dan graag eveneens op zijn hoede stellen en zei dat ik haar hiervoor later ook wel dankbaar zou zijn. Nu is het nog steeds niet duidelijk of dat wel zo is. Ze had me misschien beter niet zo goed ontvangen en in tegendeel naar huis gestuurd, want wat haar “baasje” betreft, had ze meer dan gelijk. Ze besefte misschien niet in welke mate ze gelijk had en hoeveel erger het nog was dan wat ze zich had voorgesteld. Of wist ze nog zoveel meer? Misschien durfde ze het nog niet allemaal ineens te vertellen?  Misschien kon ze het allemaal zelf ook niet geloven?  Zo erg was het eigenlijk allemaal.
Maar “wat niet weet niet deert” zeker …
Maar ook: “bezit van ‘discrete’ informatie geeft macht”.
Misschien was het haar toen al daarom te doen: “macht”.
Daar zou ik later nog wel een staaltje van leren kennen …

19
You, YourSelf & RIE
0 Comments

FRANS PANS

Frans Pans

Op zoek naar iets helemaal anders, botste ik onlangs op een tekst die heel wat fijne herinneringen deed opborrelen …

Hieronder eerst integraal een tekst van de hand van Herman J. Claeys
over Frans Pans
daarna volgen persoonlijke herinneringen

in memoriam: Frans Pans 

Zaterdag 30 juli 2005 is de Brusselse kunstenaar Frans Pans overleden.
De donderdag daarop was er een uitvaartplechtigheid in het Crematorium te Vilvoorde, in aanwezigheid van ettelijke tientallen kunstenaars en schrijvers.

Vanaf begin de jaren zestig ontpopte Frans Pans in Brusselse progressieve kringen zich als een zeer sociaal bewogen mens en kunstenaar. Dat is hij, in weerwil van zijn latere slepende ziekte, tot zijn dood gebleven: een compromisloze humanist met een pacifistisch-antiautoritaire en antikapitalistische boodschap. Zijn lijfspreuk was, net als die van zijn geestesgenoot Léo Ferré, ‘ni dieu ni maître”, de slogan van de Franse revolutionair Auguste Blanqui uit 1880.

Frans Pans was als graficus en fotograaf een getalenteerd autodidact. Hij maakte zeefdrukken en tekeningen voor affiches van de vredesbeweging en de (o.m. feministische) ontvoogdingsstrijd, als documentair fotograaf vereeuwigde hij stakingsacties, provo-happenings in Amsterdam, Brussel en Antwerpen, vredesdemonstraties, fabrieksbezettingen en protestbetogingen, en als sociaal-fotograaf had hij oog voor uitsluiting en uitbuiting. Hij nam deel aan de groots opgezette artistieke projecten van Mass Moving en van Mass & Individual Moving. Daarnaast schiep hij in de jaren zestig en zeventig artistieke portretten ten behoeve van de literaire 5de Meridiaanreeks van uitgeverij Manteau, en maakte samen met de dichter Willie Verhegghe zeefdrukken voor de kunstmap “Spanje 1936-1976”. In 1968 was hij mede-oprichter en bezieler van het undergroundcafé De Dolle Mol, toen nog aan de Kaasmarkt te Brussel. Later stichtte hij nog tweemaal een artistiek café in de Marollenwijk (Het Vermiljoen en Den Tricoloren Keunink).

In 2002 was er in het gemeentehuis van Bredene een overzichtstentoonstelling van zijn fotografie, verzorgd door het Amsab ofte het Instituut voor Sociale Geschiedenis te Gent., waar zijn omvangrijk foto-archief toegankelijk is.

shared by : Herman J. Claeys
(Brugge, 23/05/1935 – Antwerpen, 29/12/2009) 
was een Vlaams schrijver en provo-activist uit de jaren zestig.

 

Frans Pans werd geboren te Mechelen op 22 november 1934
en overleed te Brussel op 30 juli 2005.

In 1958 woonde Frans Pans in Brussel waar hij werkte voor het Brussels Kamertoneel (BKT).
Hij ontpopte zich in de Brusselse progressieve kringen tot een zeer sociaal bewogen kunstenaar.
Zijn lijfspreuk was “Ni dieu ni maître”.

 

Affiches

Frans Pans ontwierp verschillende affiches (tekeningen en zeefdrukken) voor linkse en sociale bewegingen, zoals de Vredesbeweging en de Femiministische Ontvoogdingsstrijd.
De affiches van de rakettenbetogingen in Brussel waren van zijn hand.
Het grafisch werk van Frans Pans werd omschreven als zeer direct en hard.
UW STAD IS VERKOCHT maakte hij voor BRAL
(stadsbeweging die ijvert voor een duurzaam Brussel)

Fotografie

In de vroege Jaren ’60 van de 20ste eeuw maakte Frans Pans foto’s van de undergroundcultuur, de anarchisten en de toenmalige provobeweging. Ook vereeuwigde hij stakingsacties, provohappenings in Amsterdam, Brussel en Antwerpen, vredesdemonstraties, fabrieksbezettingen en protestbewegingen. Sommige van zijn foto’s, waar naakt in te zien was, werden destijds door de goegemeente als aanstootgevend ervaren.

Frans Pans lag aan de basis van de subjectieve fotografie in België. Zijn foto’s hingen op verschillende tentoonstellingen, naast grootheden zoals Julien Coulommier, Gilbert de Keyser, Antoon Dries en Paul Strand. Ook het blad Humo en The Photography Yearbook uit 1965 namen foto’s van hem op. Zijn stijl uitte zich in sterke zwart-witcontrasten, grove korrel en had geen respect voor de toen gangbare technische normen.

Acties

Frans Pans nam deel aan artistieke projecten zoals “Mass Moving”, schiep portretten ten behoeve van de literaire vijfde Meridiaanreeks van uitgeverij Manteau en creëerde zeefdrukken in samenwerking met de dichter Willie Verhegghe voor de kunstmap “Spanje 1936-1976”. Frans Pans nam ook regelmatig deel aan de activiteiten van de fotografische kring “Iris” in Antwerpen.

In 1968 opende Frans Pans het undergroundcafé “De Dolle Mol” aan de Kaasmarkt in Brussel.
Zijn latere artistieke café’s waren “Het Vermiljoen” (Rollebeekstraat) en “Den Tricoloren Keunink”.

VIVE LA REPUBLIQUE
Het origineel van deze foto is een zwart-wit cover van een dichtbundel. Het toont een aantal mensen op de straat met één naakte vrouw, met een spandoek “Vive la République” voor de stichting Pacheco te Brussel in 1966. Van links naar rechts: Willy Cornette, Frank De Crits, Bert Verminnen, Jean-Marie Buchet, DéDéé, Herman J. Claeys, Lacaille en Luc Muller.
Het boekje werd vrij snel verboden nadat het was uitgegeven …
bijgaande met dank aan Hendrik Van Hellem

 

Ons laatste contact was PALLIATIEF

Op BROSELLA Folk & Jazz 2005 (9 & 10 juli) – ik zal het nooit vergeten – stonden plots twee Vrienden, die ook bevriend waren met Frans, aan de Brosella Office cabine, om met te zeggen :
“RIE, Frans PANS ligt op palliatieve zorg in het AZ Jan Portaels te Vilvoorde en hij wil u absoluut nog zien vooraleer hij sterft!” Ik herinner me dat dit aankwam als een koude douche midden in een warme zomer en tussen het plezier van schone muziek …

Ik ging dan zo spoedig mogelijk naar de kliniek kopmm Frans te bezoeken. Onderweg vroeg me af “Wat moet ik hem zeggen? Hoe moet ik hem begroeten?” In ieder geval niet met “Hoe gaat het met u, Frans?”
Toen ik zijn kamer binnenstapte zei ik gewoon:“Frans, ge wou mij zien. Hier ben ik.”

Hij vertelde me dat hij, dankzij de hulp van TOPAZ, een postume fototentoonstelling voorbereidde. Hij kon zelf geen fototoestel meer vasthouden, maar daar werd ginder, dankzij de medewerking van een vrijwilliger, een oplossing voor gevonden. Hij drong er sterk op aan dat ik zeker naar de opening van die tentoonstelling zou gaan, die na zijn dood zou georganiseerd worden in een klein zaaltje in Evere.
Dat moest ik hem beloven …!!!…

Hij vertelde me ook dat zijn dochter Russisch had geleerd om de teksten van zijn communistische kameraden in de oorspronkelijke versie te kunnen lezen.

Daarna zei hij: “Ge moogt gaan. Ik ben moe”

Dat was mijn laatste contact met Frans PANS, persoonlijk …
maar ik heb hem wel nog gezien in die postume fototentoonstelling,
want daar waren een aantal merkwaardige “zelfportretten” bij.

11